Bouwstijlen in Nederland: 950 - heden
Romaans | 950 – 1250
Ontstaan
Kenmerkend voor de periode rond het jaar 1000 is dat er onder de geestelijkheid een sterke verwachting heerste dat de wederkomst van Christus op aarde nabij was: nu leek immers de tijd aangebroken voor het Duizendjarig rijk. Ondanks de heersende angst trad na het millenniumjaar een nieuw optimisme in; de wereld zou nog niet vergaan en vele nieuwe kerken werden gebouwd. De Franse monnik en geschiedschrijver Rodulfus Glaber (985 – 1047) heeft met zijn werken een duidelijk beeld gegeven over de morele en culturele toestand van Europa in deze tijd. Hij omschreef dat de kerken na het millenniumjaar zeer licht van kleur waren, en noemde dit ‘een witte mantel van kerken’. De Romaanse kerkarchitectuur uit deze periode heeft een tal van interessante ‘hoofdrichtlijnen’. Zo heb je bijvoorbeeld historische symboliek door overname van essentiële historische elementen. Maar middels vorm kon ook machtsaanspraak visueel worden weergegeven, door bijvoorbeeld het gebruik van keizerlijke vormen kan worden aangegeven dat de verantwoordelijke voor kerk de keizer was en niet de plaatselijke vorsten. Een laatste ‘hoofdrichtlijn’ is allegorie. Dit gaat over de harmonie van een gebouw, en de relatie tussen de kunsten en God.
Nederland: verspreiding en kenmerken
De bewaard gebleven Romaanse gebouwen in Nederland zijn haast allemaal kerken. Er zijn weinig Romaanse woonhuizen bewaard gebleven. In deze periode werden ze voornamelijk van hout of leem gemaakt en dan bedekt met riet of stro. Deze Romaanse kerkarchitectuur in Nederland kan onderverdeeld worden in Utrechtse, Limburgse en Fries-Groningse stijl. Tot de belangrijkste Romaanse kerkgebouwen behoren verschillende abdijkerken en kapittelkerken. Ze werden vaak groot uitgevoerd en rijkelijk versierd, omdat ze een bepaalde macht moesten uitstralen. Zie kopje 'Voorbeelden van Romaanse architectuur in Nederland'.
Er zijn veel diverse regionale stijlen, maar overal valt op dat het in het algemeen zeer zwaar en massief is. De kenmerken van de Romaanse bouwstijl in Nederland zijn monumentale geslotenheid, balans en rust. Strakke geometrische volumes, opgetrokken als zware muren met kleine openingen. De middeleeuwse gebouwen hebben weinig versieringen. Het ingetogen karakter komt sterk tot uitdrukking in de rondbogen boven de portalen en vensters, maar ook in de onderverdeling van de lisenen. Tegen het einde van de Romaanse bouwstijl leidden de kruisgewelven tot het verschil in dragende en scheidende muren, doordat door deze constructie grotere openingen mogelijk waren.
Romaanse architectuur kende een aantal verschillende fases, zie kopje 'Fases van Romaanse architectuur'. Van de 13e tot de 14e eeuw maakte Romano-Gotiek een opkomst. Deze naamgeving omvat de overlopende stijl van Romaans naar Gotiek. Romano-Gotiek is in feite een Romaanse bouwstijl waarbij Gotische vormen werden toegepast. Het is onduidelijk tot hoeverre deze stijl zich heeft verspreid, omdat vele kerken uit deze periode zijn verdwenen. Er zijn echter wel twee soorten categorieën te onderscheiden.
- De Nederrijnse Laat-Romaanse stijl: de Laat-Romaanse architectuur in deze regio wordt tot de Romano-Gotische stijl gerekend vanwege de verticaliteit en het gebruik van kruisgewelven en spitsbogen. Deze specifieke stijl werd aan het einde van de 19e eeuw zelfs als inspiratie en referentie gebruikt door de Duitse architect Carl Weber voor de neo-Romano-Gotiek.
- Noordelijk-Nederlandse Romano-Gotische stijl: in de noordelijke Nederlandse provincies, met name Groningen en Friesland, kunnen veel kerken tot Romano-Gotische stijl worden gerekend. Kerken uit deze regio zijn in grote mate gebouwd in baksteen (baksteen-Gotiek), hebben een muurindeling in horizontale banden met daarin blinde nissen als versiering. Topgevels zijn ook met nissen versierd. De ramen liggen verdiept in de muur en zijn voorzien van profielen in de vorm van kralen. Zelfs in het interieur bevatten de kerken in deze regio hun eigen karakteristieken: het gebruik van koepelgewelven valt op. Het veelvoudig gebruik van nissen en geveldecoratie werd uiteindelijk steeds meer teruggedrongen; de ramen werden groter en de voorheen ronde bogen werden vervangen door puntige bogen totdat uiteindelijk puur-Gotische vormen werden gebruikt.
Regio | Kenmerken |
---|---|
Utrecht | De kerken in Utrecht vormen de meest overeenkomende groep, en hiervan worden er maar liefst vijf naar de bisschop Bernold (1000 – 1054) genoemd. De plattegronden van alle Romaanse kerken in Utrecht hebben een kruisvorm. De Pieterskerk is het best bewaard gebleven. |
Limburg | Deze kerken maken deel uit van het Luikse bisdom. Tot de vroeg-Romaanse architectuur in Limburg behoren een aantal torens, uit tufsteen opgetrokken schepen en enkele kleine kerken. Tijdens de hoog-Romaanse architectuur hebben de kerken houten overwelvingen gekregen. Deze overwelvingen waren rond 1100 voornamelijk van steen, en met de overgang naar laat-Romaanse architectuur werden deze overwelvingen getypeerd door een grotere hoogte. |
Friesland/Groningen | De overgang van de laat-Romaanse architectuur naar Romano-Gotiek vooral aanwezig in de Fries-Groningse kerken. |
Materialen en bouwwijzen
Tijdens de 11de en 12de eeuw werd veel gebruik gemaakt van tufsteen, en voor belangrijke bouwdelen werd ook trachiet gebruikt. Het tufsteen was afkomstig uit de Rijn. Vanaf 1170 werd via Denemarken en Noord-Duitsland het toepassen van baksteen steeds bekender. De maat van de eerste bakstenen werd bepaald door de maat van de blokken tufsteen. Deze werden in de loop der jaren steeds kleiner. Tot ver in de 12de eeuw werd er nauwelijks glas gebruikt. Openingen werden gedicht met materialen zoals linnen. De meeste kerken hadden een houten plafond-/dakconstructie en later werden stenen gewelven toegepast. Maar door deze materiaalverandering verschoven ook de constructieve mogelijkheden. Doordat de stenen gewelven zo zwaar waren veroorzaakte dit een grote verticale last op de muren, om deze reden moesten de wanden ook zwaar en massief worden om de krachten af te dragen. Gewelven geven wegens de boogvorm ook horizontale krachten af. Deze konden moeilijk opgevangen worden, daarom werden gewelven vooral toegepast bij kleinere en lagere bouwdelen. De plafond-/dakconstructie werd pas na de 12de eeuw gewelfd gebouwd. Stapelbouw en gelijkmatige krachtenafdracht zijn dus ook een kenmerk in de Romaanse kerkarchitectuur. Kruisgewelven, ook wel graatgewelven, worden getypeerd door hun gekruiste vorm. De druk wordt door middel van deze vorm geconcentreerd op de vier hoekpunten. Hierdoor kan een grotere hoogte worden bereikt met grotere raampartijen. Door kruisgewelven kon er ook een onderscheid gemaakt worden tussen dragende en scheidende wanden. Dit werd tijdens de Gotiek een belangrijk kenmerk. In de eerste helft van de 13de eeuw ontstonden in het noorden van Nederland de eerste kerken gemaakt van baksteen. Hier en daar doken ook de Gotische elementen als spitsbogen hun intrede. Deze ‘tussenfase’ wordt ook wel Romano-Gotisch (1200 – 1350) genoemd. Tijdens deze stijl werden ook achtdelig-gewelfde plafond-/dakconstructies gemaakt. Een fenomeen dat zeer zelden voorkomt.
Voorbeelden van Romaanse architectuur in Nederland
Zie ook: Lijst van Romaanse bouwwerken in Nederland
Nederrijnse Laat-Romaanse architectuur
Noordelijk-Nederlandse Romano-Gotische architectuur
Fases van Romaanse architectuur
- Vroeg-Romaans
- Hoog-Romaans
- Laat-Romaans
- Romano-Gotiek
Trefwoorden
- Middeleeuwen
- Rondbogen
- Lisenen
- Allegorie
- Tufsteen
- Trachiet
- Baksteen
- Gewelven
- Kruisgewelven
- Achtdelig-gewelf
Gotiek | 1230 – 1560
Ontstaan
De Gotiek is oorspronkelijk ontstaan rondom Parijs, waar rijkelijk versierde kathedralen gebouwd werden. Een belangrijk figuur voor het ontstaan van de Gotische architectuur was Suger van Saint-Denis (1080 – 1151). Hij was een Frans geestelijke, politicus, geschiedkundige, abt van abdij Saint-Denis en bovendien raadgever van Lodewijk VI. Hij staat bekend als de architect die de Gotische stijl heeft geïntroduceerd met de basiliek van Saint-Denis. Toen hij in 1122 abt werd van de abdij Saint-Denis, zou hij zich zorgen hebben gemaakt over de architectonische harmonie. Hij begon per direct met het uitvoeren van zijn ideeën, zoals het repareren en schilderen van het oorspronkelijke schip. Suger zegt geen van tevoren bedacht plan te hebben, en geeft aan dat elk bouwproject als vanzelf voortvloeide. Vervolgens ontstaat in 1125 het idee om de westelijke kant te renoveren. Later, doordat zijn kerk het aantal bezoekers niet meer aankon, werd in 1137 de crypte/westzijde en kooromgang vergoot. Het verkreeg door Suger een nieuwe stijl met spitsbogen en glas-in-loodramen waarbij de nadruk ligt op de verticaliteit en de hemelse lichtinval. Naast de technische innovaties speelde ook de symboliek een grote rol. De kerk is een architecturaal meesterwerk en wordt gezien als het eerste grote Gotische bouwwerk. In Saint-Denis gaat men zich richten op het aantrekken van pelgrims. De architectuur moet de grootsheid van het geloof omvatten, soberheid is hier niet aan de orde. Hemelse rijkdom werd belichaamd door rijkdom in decoratie en het gekleurde licht van de glas-in-loodramen die ontworpen waren in Bijbelse voorstellingen. Sugers ideologie was dat architectuur een materialisatie moest zijn van een visie, hij zag kunst als een spirituele hulp om het Goddelijke te bereiken. Het voorbeeld van Saint-Denis werd enthousiast nagevolgd en verspreidde internationaal steeds verder. De naam ‘Gotiek’ is afkomstig van de Italianen, die de bouwkunst boven de Alpen vervloekten omdat de Noord-Europeanen, de ‘Goten’, hoofdschuldige waren van de ondergang van het Romeinse Rijk. Pas later kwam er waardering voor deze stijl.
Nederland: verspreiding en kenmerken
De vroegste Gotische variant in Nederland is de Scheldegotiek, die vanaf de 13de eeuw langs de Schelde tot ontwikkeling kwam. Gotische architectuur in Nederland kan onderverdeeld worden in Scheldse, Brabantse, Kempense, Kust, Maas en Neder-Rijnse stijl. Er zijn veel Gotische kerken en stadhuizen bewaard gebleven in Nederland.
Door de ‘ontdekking’ van kruisgewelven werd het dus mogelijk om een onderscheid te maken tussen dragende en scheidende wanden. Deze ontwikkeling leidde in de Gotiek naar veel architectonische mogelijkheden zoals gigantische hoogtes met grote glas-in-loodramen en spitsbogen. In de loop van de tijd kregen vormen een meer dynamisch karakter; er waren tenslotte geen enorm dikke wanden meer nodig voor gelijkmatige krachtenafdracht. Er heerst een sterk verticalisme doordat grote hoogtes werden gemaakt. De Gotiek kent ornamentiek dat alsmaar gedetailleerder wordt. De wanden bestaan meestal uit drie onderdelen: een reeks spitsbogen, met daarboven het triforium en daarboven een venster in de vorm van een spitsboog. In de kerk is het altaar het centrum. In vergelijking met een Romaanse kerk is het koor van een Gotische kerk veel langer. Gotische vensters hebben een verdeling gebaseerd op een geometrisch schema. De tracering bestaat uit smalle, verticale stijlen met glas-in-lood. Tijdens de vroege Gotiek zijn deze eenvoudig. Tijdens de hoge Gotiek is het bovenste deel van een venster geleed door maaswerk, in de vorm van drie- en vierpassen. Tijdens de Flamboyante Gotiek komt het visblaasmotief naar voren. Als we kijken naar de klassieke zuilen, hebben deze in de Gotiek ook een invloed ondergaan. Tijdens de vroege Gotiek bestaan ze nog uit een klassiek schema, met een knop- en bladvormige ornamentiek. Maar in de hoge Gotiek wordt het bladornament rijker, en later tijdens de flamboyante Gotiek maakt het colonnet met het kapiteel plaats voor een pijler dat geflankeerd is met dunne schalken, die zonder onderbrekingen tot aan de gewelven doorlopen. Dit heet ook wel een bundelpijler.
Regio | Kenmerken |
---|---|
Langs de Schelde | De vroegste Gotische variant in Nederland is de Scheldegotiek, die vanaf de 13de eeuw langs de Schelde tot ontwikkeling kwam. De kenmerken zijn de zuilen met knopkapitelen, en de achthoekige kruising van schip en dwarsbeuk. Deze stijl kenmerkt zich door aarzelend gebruik van Gotische vormen in grotendeels Romaanse wijze van constructie. |
Brabant | Karakteristieken van de Brabantse Gotiek-kerkarchitectuur zijn de ronde zuilen met koolbladkapitelen. De hoogte van de Brabantse kerken uit deze periode zijn kleiner in vergelijking met de rest van Nederland. De torens hebben een open architectuur en de hoeken worden benadrukt door twee steunberen. Demer-Gotiek is een variant op Brabantse Gotiek. |
Kempen | De Gotische kerkarchitectuur in Kempen is de eenvoudige variant van de Brabantse Gotiek-kerkarchitectuur. Deze kleine kerken hebben in bijna alle gevalleen een overwelfde opbouw die lijkt op die van een basiliek, uitgevoerd in baksteen met natuurstenen banden. De toren is hierbij meestal het pronkstuk en wordt gekenmerkt door de toepassing van Romaanse details en zware overhoekse steunberen. |
Langs de kust | De Kustgotiek kenmerkt zich door de breedte en de houten gewelven in plaats van steen. Hierdoor werden luchtbogen overbodig. Een verdere verfijning is het hallentype van de Gotische kerkarchitectuur. |
Langs de Maas | Langs de Maas vertoonde zich in de ornamentiek een eigenaardig opstaand bladornament en schijntriforia in de vorm van ondiepe nissen. De gebouwen zijn relatief laag en sober uitgevoerd. |
Langs de Rijn | Deze kerken zijn vaak uitgevoerd als het hallentype. Ook hier waren de luchtbogen overbodig. |
Materiaal en bouwwijzen
De kennis werd vooral opgenomen vanuit de Romaanse kerkarchitectuur. Neem bijvoorbeeld de ontwikkeling tot het kruisribgewelf, waardoor met een geconcentreerde krachtenafdracht een onderscheid gemaakt kon worden tussen dragende en scheidende wanden. Zijdelingse druk werd dan opgevangen door steunberen, en luchtbogen zorgden voor deze overdracht van krachten. Dit staat tegenover de stapelbouw uit de Romaanse bouwstijl, want hierbij werd alles gelijkmatig afgedragen aan alle wanden. Het ritme van traveeën is ook een karakteristiek van Gotische architectuur. Waar mogelijk was, werden de kerken in natuursteen uitgevoerd.
Nederlandse architecten uit deze periode
De fases van de Gotische architectuur
- Vroege Gotiek
- Hoge Gotiek (Rayonante)
- Late Gotiek (Flamboyant)
Trefwoorden
- Glas-in-lood
- Spitsbogen
- Verticaliteit
- Triforium
- Driepas
- Vierpas
- Visblaasmotief
- Bladornamentiek
- Bundelpijlers
Renaissance | 1525 – 1630
Ontstaan
De Renaissance is in de 15e eeuw begonnen in Toscane, Italië. Vanuit daar heeft het zich over de rest van Europa verspreidt. De term ‘renaissance’ betekent wedergeboorte. Bij de Renaissance wordt teruggegrepen op de klassieke bouwkunst van de Grieken en Romeinen. Wat ze ontlenen aan de Grieken zijn bijvoorbeeld de Dorische, Ionische en Korintische zuilen, en van de Romeinse bouwkunst worden elementen als frontons en zuilen toegepast. Als we spreken over de Renaissance, dan hebben we het over een florerende periode vol veranderingen, ontdekkingen en welvaart. Deze periode staat in nauw verband met het Classicisme. De Classicistische denkwijze is in de loop van de eeuwen geleidelijk ontstaan, en tegen de tijd van de Renaissance was het een manier om het universum te begrijpen. Het omvatte kunst, architectuur, filosofie, natuurwetenschappen, astronomie, taal, wiskunde en politiek. De overtuiging was dat waarheden elkaar moesten ondersteunen, en dus niet met elkaar in conflict konden komen; anders kwam het gehele gedachtengoed te vervallen. Gedurende de middeleeuwen en de Renaissance werden Classicisme en Christendom gezien als complementaire aspecten van de Goddelijke waarheid. Er is alles aan gedaan om dit aan te tonen. Ketterij (religieus of wetenschappelijk) werd als grote misdaad gezien. Deze periode wordt geromantiseerd wegens de vruchten die het heeft afgeworpen, maar hierbij heerst dan ook de misconceptie dat het een tijd was zonder oorlogen of godsdienstconflicten. Niets is minder waar.
Nederland: verspreiding en kenmerken
Nadat de Renaissance rond 1420 in Italië opkomt, blijft Nederland nog even achter. Pas een eeuw later zijn Nederlandse bouwmeesters pas begonnen met het experimenteren met Renaissance-versieringen op Gotische gebouwen en traditionele trapgevels. Rolwerken kwamen toen ook in beeld. Men spreekt van Hollandse Renaissance als het gaat over Renaissance in Nederland. Het is een eigen, typerende stijl. In Nederland zijn smalle woningen op een langwerpige plattegrond met een hooggaand dak karakteriserend voor de Renaissance-architectuur. Voor de kenmerken van de late Renaissance geldt dat de motieven en ornamenten werden aangepast aan de Nederlandse traditionele bouwwijze. Bakstenen gevels kregen een laag natuursteen. In deze periode was het gebruikelijk om trap- en topgevels toe te passen met rijke versieringen. Versieringen in de vorm van een slinger met planten of fruit (oftewel festoenen of guirlandes) werden veel gebruikt. Vanaf 1565 wordt er naar deze stijl ook wel als Noordelijk Maniërisme verwezen. Het Maniërisme is de laatste fase van de Italiaanse Renaissance. De Renaissance heeft in Nederland tot 1630 geduurd, met een uitloop tot 1565.
De kern van de Renaissance-architectuur is de nadruk op harmonische verhoudingen en symmetrie. Schoonheid werd in die tijd gezien als een manier om het Goddelijke te benaderen, en men geloofde dat het beeld van wat het oog zag, door het netvlies zou gaan en in de ziel zou nestelen. Men geloofde ook dat schoonheid God manifesteerde, het was dus van belang om te weten hoe ware schoonheid er uit zag, en om ervoor te zorgen dat er constante blootstelling aan deze schoonheid zou zijn. De eigenschappen van Renaissance-architectuur of Klassieke Schoonheid zijn:
1. Geometrie of verhoudingen die in hele getallen kunnen worden uitgedrukt;
2. Heldere kleuren, veel licht;
3. Gladde afwerking, een onbeschadigde en perfecte staat.
Regio | Kenmerken |
---|---|
Amsterdam | Lokale kenmerken zijn de hoge smalle herenhuizen, het gebruik van trapgevels en decoratieve frontons boven de deuren en ramen waarbij de top in vergelijking met het profiel van de gevel veel sterker stijgt dan in de overige Renaissance-architectuur. |
Luik |
Buiten de grotere steden Luik en Maastricht vond de op klassieke voorbeelden geïnspireerde bouwstijl nauwelijks navolging. In Maastricht kunnen de zuilenarcade op de binnenplaats van het Spaans Gouvernement en enkele details in de kloostergangen van de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek en de Sint-Servaasbasiliek als voorbeelden gelden. In de kapel van de abdij Mariënlof te Kerniel zijn renaissance-kapitelen verwerkt, die wellicht afkomstig zijn van een arcade elders in het gebouw. De stijl is verder te herkennen in enkele hardstenen ingangspartijen, bijvoorbeeld van het Kasteel d'Aspremont-Lynden in Oud-Rekem. |
Maasland | De Maaslandse renaissance kan gezien worden als een variant van de klassieke Luikse renaissance, een bouwstijl die nauw aansloot bij de Italiaanse en Franse renaissance.
Aan het begin van de 17e eeuw ontwikkelde zich uit deze op klassieke voorbeelden geënte stijl een lokale variant, die slechts zijdelings raakvlakken met de Italiaanse of Franse Renaissance had. Deze Maaslandse renaissancestijl werd vooral toegepast bij de bouw van kloosters, kastelen, carréboerderijen en stadshuizen in de stad Luik en omgeving, het Land van Herve, de Voerstreek, Belgisch Limburg, Nederlands Zuid-Limburg en, in mindere mate, in de stad Aken en omgeving. Er bestaan slechts enkele voorbeelden van kerken in Maaslandse renaissancestijl, wellicht omdat er tijdens de Tachtigjarige Oorlog weinig kerken gebouwd werden in deze regio, en later, onder invloed van de Contrareformatie, vaak voor barokarchitectuur gekozen werd als het om religieuze bouwwerken ging. Als 'oervoorbeeld' van een bouwwerk in Maaslandse renaissancestijl wordt vaak het laat-16e-eeuwse Luikse stadspaleis Curtius genoemd. De meeste bouwwerken die tot de stijl van de Maaslandse renaissance gerekend worden, zijn gebouwd volgens traditionele bouwmethoden, waarbij vaak gebruikgemaakt wordt van speklagen, hardstenen raamomlijstingen, waterlijsten, hoogopgaande daken en geprononceerde daklijsten onder de dakrand (vaak met gebeeldhouwde consoles, door Timmers 'cymbalen' genoemd). De gebruikte materialen zijn meest inheems: Naamse steen, baksteen en Limburgse mergel. Door sommige kunsthistorici wordt deze "typisch Maaslandse" manier van bouwen gezien als een variant op de Brabantse bouwstijl. |
Gebouwen in Renaissancestijl bieden soms een heel verschillende aanblik, zoals blijkt bij vergelijking van de Waag uit 1609 en het Statenlogement uit 1613.
Klassieke of maniëristische onderdelen komen vrijwel niet voor bij Hoornse woonhuizen uit de periode van de Hollandse Renaissance, en rolwerkgevels zijn zeldzaam. Hoornse woonhuizen die uit die tijd (1550-1630) zijn overgebleven, hebben een eenvoudige trapgevel of tuitgevel of een gevel die eindigt in een rechte dak- of kroonlijst, doordat de oorspronkelijke topgevel (trap of tuit) is verwijderd. Waar de topgevel is verdwenen, is aan de voorzijde een schuin dakvlak geplaatst om het dak te sluiten. De enige uitzondering is de gevel van het huis Grote Oost 7 uit 1610/1615. Dit is een relatief voorname gevel. Het was in zijn tijd een opvallend hoog en rijk versierd pand (Jeeninga, 2000). Het heeft oorspronkelijk een getrapte topgevel met voluten in de stijl van de Hollandse Renaissance gehad. Thans eindigt de gevel in een rechte daklijst met dakkapel, en is aan de straatzijde een schuin dakvlak geplaatst.
Al rond 1400 werden in onze streken topgevels uitgevoerd als trapgevel. Dit blijkt uit schilderijen uit die tijd. De trapgevel is dus een inheemse Nederlandse gevelvorm of geveltype uit de tijd van de Gotiek (1230-1560). De trapgevel komt in die tijd ook voor in Vlaanderen, Frankrijk, Engeland en Duitsland, niét in Italië. De treden werden soms versierd met pinakels. De trapgevel maakte géén deel uit van de vormenschat die vanuit Italië Europa boven de Alpen veroverde tijdens de Renaissance. De trapgevel is populair gebleven tot ca. 1650. In de periode 1600-1650 is het de dominante gevelvorm geweest van het Hollandse woonhuis. De gevel werd vaak hoger opgetrokken dan het erachterliggende dak (zgn. schermgevel). Naast de trapgevel werden de tuitgevel en de puntgevel toegepast, met name als achtergevel. Niet alle huizen hadden een topgevel aan de voor- en/of achterzijde. Zantkuijl e.a. (2001, p. 27) vermelden, dat er in het begin van de zeventiende eeuw in Hoorn nog veel eenvoudige houten huizen stonden zonder topgevel maar met een schilddak. Deze houten huizen met rieten daken konden geen hard dak dragen en moesten worden afgebroken, omdat ze niet in aanmerking kwamen voor verbouwingssubsidie in die tijd. Van veel trapgevels is in de achttiende eeuw of later de getrapte topgevel verdwenen. Deze zeventiende eeuwse gevels eindigen nu met een kroonlijst en hebben een hellend dakvlak aan de voorzijde gekregen.
Materialen en bouwwijzen
In de richting van de Late Renaissance werd vooral kalksteen gebruikt, en het decoratie werd uitgevoerd in zandsteen. De constructie van de gebouwen werden nog bepaald door traditionele bouwwijze. Voor grote projecten waren er twee mogelijkheden voor de bouwwijze: evenwijdig aan de straat, met in het midden een iets uitstekende façade, of twee smalle panden voorzien van één gevel.
De fases van de Renaissance architectuur
Nederlandse architecten uit deze periode
???
Renaissance architectuur in Nederland
Barok | 1600 – 1750
.
Classicisme | 1630 – 1700
Ontstaan
Onder invloeden van Italiaanse inzichten ontstond de stijl Classicisme. Hier waren ontwikkelingen van een nieuwe kijk op de klassieke bouwkunst. Belangrijke Italiaanse figuren van deze nieuwe ontwikkelingen waren Palladio en Scamozzi. De vormen uit de Renaissance werden tijdens het Classicisme op strikte en zuivere wijze toegepast. Anders dan bij het Maniërisme, lag bij het Classicisme de nadruk minder op zingeving van decoraties en orden, maar meer op benadrukking van symmetrie en porportie. Classicistische architectuur is herkenbaar door een eenvoudige hoofdvorm en goede verhoudingen. Aan het begin van het Classicisme werden kolossale pilasters toegepast, maar deze verdwenen aan het einde van deze stijl.
In Nederland hebben we enkele gebouwen in deze stijl, bijvoorbeeld het Mauritshuis in Den Haag en het Paleis op de Dam in Amsterdam. Een ander goed voorbeeld is het stadhuis van Enkhuizen, met de gevel die geblokte hoeklijnen heeft, een middenrisaliet met een ingang en een balkon.
Kenmerken
Classicistische gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm, goede verhoudingen en weinig decoratie. Een Classicistisch gebouw is te herkennen aan een symmetrische voorgevel en indeling, pilasters, een driehoekig fronton boven de vensters en een middenrisaliet. Het doet vaak denken aan een tempel. Aan het begin van het Classicisme werden er pilasters toegepast die doorlopen over meerdere verdiepingen, maar aan het eind van deze stijl verdween dit kenmerk.
Nederlandse architecten uit deze periode
Classicistische architectuur in Nederland
Materialen en bouwwijzen
De aandacht voor de bouw verschoof naar aandacht voor het ontwerp. De gewenste totaalvorm van Classicistische gebouwen leidde echter tot minder functionele constructies. Plattegronden waren voornamelijk vierkant. Topgevels werden verafschuwd, daken kregen in deze periode alleen omlopende dakschilden met op de hoek geplaatst een schoorsteen. In de loop van de 17e eeuw ontstond er een grote vraag naar kerken, geschikt voor de protestanten. Deze kerken kregen een aanleg met een kruis- of rotondevorm.