1800 – 1915: Neostijlen

From Bouw wiki
Revision as of 14:50, 5 February 2024 by Lara (talk | contribs) (→‎Ontstaan)
Jump to navigation Jump to search

◄ HOME

◄ OVERZICHT BOUWSTIJLEN


Ontstaan

Net als de belangstelling voor de klassieken ontstond er in de 19e eeuw belangstelling voor bouwstijlen uit de voorgaande eeuwen. Ook de opkomst van de archeologie in de 19e eeuw heeft veel bijgedragen aan de hernieuwde belangstelling voor de klassieken. Neostijlen is het overkoepelende woord voor het gebruik van elementen die een stijl weerspiegelen van een ander tijdperk. Neo is het Griekse woord voor 'nieuw', in deze context vergelijkbaar met 'heropleving'. Als we het bijvoorbeeld hebben over het neoclassicisme betekent dit dus heropleving van het classicisme. Het eclecticisme is het gevolg van het combineren van neostijlen. Neostijlen bepaalden in de 19e eeuw het gezicht van de architectuur, en tegelijkertijd waren de technische en maatschappelijke ontwikkelingen groot door de industriële revolutie. Architecten hadden echter weinig oog voor nieuwe mogelijkheden, zij hielden zich vast aan de maatverhoudingen en ornamentiek uit het verleden, architectuur werd namelijk beschouwd als iets wat tot stand kwam door vaststaande regels en klassieke ontwerpprincipes. Rond 1870 nam men aan dat voor elk gebouwtype een toepasselijke bijbehorende stijl was; voor overheidsgebouwen en openbare gebouwen werd de neoclassicisme gehanteerd, voor kerkgebouwen de neogotiek, voor villa's bouwstijlen uit eigen nationale en/of regionale traditie. Er ontstonden eigenzinnige en excentrieke gebouwen door gebouwen uit het Oosten te bestuderen. De fabrieken die naar aanleiding van de industriële revolutie uit de grond schoten werden door de ingenieurs op een hoog-technische wijze gebouwd.

Stijl Periode Neostijl Periode heropleving
Classicisme 1630 – 1700 Neoclassicisme 1800 – 1900
Gotiek 1230 – 1560 Neogotiek 1830 – 1920
Renaissance 1525 – 1630 Neorenaissance 1870 – 1915
Barok 1600 – 1750 Neobarok

Neoclassicisme

INTRO OVERVIEW PHOTO

Ontstaan

Het neoclassicisme ontstond rond 1800 en neemt het Classicisme als voorbeeld. De heropleving van het Classicisme was een reactie op de rijkelijke en weelderige Barok en Rococo, maar ook archeologische opgravingen en studies vanuit die periode (zoals Pompeï) werkte als katalysator. Er kwam ook weer aandacht voor de boeken van Palladio(Palladianisme) , deze werden bestudeerd en men gebruikte het als voorbeeld. In tegendeel tot de Renaissance en Barok werden klassieke voorbeelden niet ter interpretatie overgelaten, maar werden deze in het neoclassicisme vrijwel letterlijk geïmiteerd, zoals de Arc de Triomphe. Onder het bewind van Napoleon wordt Parijs uitgerust met triomfbogen, zegezuilen en tempelachtige bouwwerken. Het neoclassicisme had ook zijn invloed op stadsaanleg; een stelsel van assen met monumentale pleinen en straten net zoals tijdens de Barok. De laatste fase van het neoclassicisme wordt ook wel neogrec genoemd. Hierin wordt voornamelijk teruggegrepen op de klassieke Griekse bouwkunst. In de 20ste eeuw is het gebruik van klassieke elementen van de tafel geveegd. Het modernisme bewoog zich richting een sober functionalisme. Het was niet tot de jaren 60 totdat er door het Postmodernisme weer Classicistische elementen werden geïntegreerd in bouwkunst.

Nederland: verspreiding en kenmerken

In Nederland werden door de slechte economische omstandigheden weinig bouwwerken gebouwd in neoclassicistische stijl, in verhouding met andere landen. Echter kunnen zowel in Nederland als in België de meeste kerken uit de eerste helft van de 19e eeuw (in Nederland meestal aangeduid als waterstaatskerken, zie ook deze lijst) tot de neoclassicistische architectuur gerekend worden. Een van zulke kerken is de Mozes en Aäronkerk uit 1837 in Amsterdam, dit is een van de wat nieuwere gebouwen. Er zijn ook neoclassicistische gebouwen gesloopt, zoals de Beurs van Zocher op de Dam in Amsterdam (gesloopt in 1900). Het komt ook voor dat bepaalde delen van gebouwen neoclassicistisch zijn uitgevoerd, zoals de later gebouwde zijvleugels van Paleis Soestdijk. Er zijn ook zuivere voorbeelden van de stijl, zie voorbeelden van neoclassicistische architectuur in Nederland. Een mooi voorbeeld van neogrec is de Winkel van Sinkel in Utrecht, waar aan de voorkant opvallende dragende zuilen in de vorm van een vrouw te zien zijn (ook wel kariatiden genoemd). Het Stadhuis van Groningen en het gebouw Felix Meritis in Amsterdam, beide ontworpen door Jacob Otten Husly, zijn zeldzame voorbeelden van vroeg neoclassicisme in Nederland.

In de Zuidelijke Nederlanden waren de laat-18e-eeuwse bouwwerken van Laurent-Benoît Dewez (onder andere het Kasteel van Seneffe) van grote invloed op de ontwikkeling van het neoclassicisme. De Fransman Charles De Wailly bouwde in deze periode het Kasteel van Laken en een theater bij het Kasteel van Seneffe. Ook in het onafhankelijk geworden Koninkrijk België droegen een aantal architecten, waaronder Pierre Bruno Bourla, Tieleman Franciscus Suys en Lodewijk Roelandt, het klassieke idioom een warm hart toe. De stijl is vooral zichtbaar op het Martelarenplein en in het regeringsdistrict van de Belgische hoofdstad. Ook elders getuigen imposante bouwwerken van de populariteit van het neoclassicisme in het jonge koninkrijk, zoals de Gentse Opera, de aula van de universiteit en het Oud Gerechtsgebouw in dezelfde stad, de Bourlaschouwburg in Antwerpen, de Opera van Luik en het Casino van Spa. De Koninklijke Muntschouwburg in Brussel van Joseph Poelaert kan gezien worden als een laat voorbeeld van deze stijl.

Kenmerken van het neoclassicisme zijn:

  • Heldere en zuivere vormen van de klassieke bouwkunst;
  • Klassieke gevelindeling met eenvoudige grondvormen, rechtlijnig, streng geordend en harmonisch met blokvormige bouwvolumes;
  • Symmetrie op middenas, sterk benadrukte ingangspartijen (soms met trap);
  • Monumentaal (uitdrukking van macht);
  • De vijf zuilentypen: Toscaans, Dorisch, Ionisch, Korintisch en Composiet (voornamelijk Dorisch voor eenvoudig/strak en Korintisch voor weelderiger);
  • Klassieke decoraties als frontons, kroonlijsten, zuilen, timpanen, portico's, pilasters, kariatiden, cordonbanden, attiekverdiepingen, etc.
  • Gladde, witgepleisterde wanden met schijnvoegen, weinig versiering, weinig doorbreking;
  • Tempelfaçades en koepels;

Kenmerken van het neoclassicisme in Nederland zijn:

  • Toepassing van een timpaan of fronton;
  • Vrijstaande zuilen of pilasters, kapitelen en kroonlijsten;
  • Sterk benadrukte ingangspartijen in het midden van een symmetrische voorgevel.

Materialen en bouwwijzen

De bouwkundige elementen uit de klassieke oudheid worden zo zuiver mogelijk toegepast: zuilen worden bijvoorbeeld niet meer als versiering, maar alleen als constructief (dragend) element toegepast. Functionaliteit in de constructie en functionaliteit van een gebouw waren ook belangrijk voor neoclassicistische architectuur. Dat laatste kan bereikt worden door:

  • Geometrische grondvormen, waaraan klassieke bouwelementen (zuilen, timpanen, ed.) worden toegevoegd;
  • Klassieke decoraties (beeldhouwwerk) drukken de functie van een gebouw uit.

Voorbeelden van neoclassicistische architectuur in Nederland

Fases van neoclassicisme

Nederlandse architecten uit deze periode

Trefwoorden

Neogotiek (1830-1920)

INTRO OVERVIEW PHOTO

Ontstaan

De neogotiek ontstond rond 1830 en neemt de Gotiek als voorbeeld. Het ontstond in Engeland, en de vroegste verschijning van de neogotiek was al in 1794, toen Britse architect Horace Walpole zich bezig hield met het verbouwen van zijn huis in neogotische stijl.


De kern van de neogotiek is het probleem van de traditie. De canon van de klassieke architectuur verloor, het eerst in Engeland, in het midden van de achttiende eeuw bij een snel groeiend aantal opdrachtgevers zijn onaantastbaarheid. De neogotiek werd bij de culturele elite populair omdat ze tegenover de beschaafde zachte dwang van het classicistische systeem uitzicht bood op architectonische vrijheid (met als alibi de Natuur), en omdat ze indrukwekkend evocatief was in haar verwijzing naar een ver en nog ongedefinieerd verleden.

Rond 1830 werd duidelijk dat klassieke architectuurregels hun dominerende positie kwijt waren. Om schoonheid te bereiken moest voortaan volgens andere methoden gevonden worden. West-Europese architecten en theoretici stelden nieuwe normen om de leegte op te vullen die ooit gereserveerd waren door de klassieke architectuurregels. De overtuigingskracht die zij erbij nodig hadden steunde op nationalistische, godsdienstige of morele ondertonen (of een samenkomst van deze drie).


Door het wegvallen van de 'universele' (Vitruviaanse) klassieke architectuurregels werd de blik weer geworpen van een andere traditie; een oude inheemse/regionale traditie, het ambachtelijke en corporatieve. Zo kwam het concept van heropleving van de middeleeuwse bouwstijl tot stand, er ontstond een idee van een moderne, 19de-eeuwse architectuur die spiritueel met de middeleeuwen verbonden was.



‘Archaïsme is niet in strijd met de goede beginselen der kunst maar het is nuttig en noodzakelijk. Alleen hij, die de kunst houdt voor niets anders dan het nastreven van zijn individueel ideaal, haat het archaïsme maar niet hij, die de traditie tot meesteres en leidsvrouw neemt van zijn ideaal. De eerste kan men een parvenu heeten, terwijl de laatste een edelman is, die den stand en de fortuin zijner voorouders heeft geërfd en in eere houdt’.(1) Aldus de notulen van een toespraak van dr. H. Schaepman tot het Sint-Bernulphusgilde, de Utrechtse vereniging van kunstzinnige kerkdienaren die in 1869 door pastoor G.W. van Heukelum werd opgericht. ‘Het doel dezer boodschap is, door gezamenlijke studie der christelijke kunstwerken in 't algemeen, maar in 't bijzonder der vaderlandsche kunstgewrochten tot eene grondige kennis van de ware beginselen der kerkelijke kunst te geraken’. Om dat doel dichterbij te brengen stichtte Van Heukelum in 1872 het Aartsbisschoppelijk Museum in Utrecht (dat tegenwoordig deel uitmaakt van het museum Het Catharijneconvent). Het ging om een collectie middeleeuwse sculptuur en schilderkunst die als studiemateriaal en voorbeeld kon dienen.

Het Bernulphusgilde was opgericht in navolging van het al langer bestaande Belgische Sint-Lucasgilde. De neogothiek had ook in andere opzichten in België al veel eerder een voedingsbodem gevonden dan in Nederland. De in 1830 bevochten nationale onafhankelijkheid luidde er de versnelde afbraak van de classisitische doctrine in en het ontstaan van een zoeken naar een nationale stijl. De Leuvense historicus en archeoloog A.B.G. Schayes publiceerde al rond 1840 zijn onderzoek op het gebied van de Belgische gotiek, later wees hij erop dat tussen circa 1837 en 1857 in België ruim zeshonderd kerken in middeleeuwse stijl waren gerestaureerd of gebouwd.(2)

In Nederland was het neogotische bouwen toen nog maar pas begonnen. P.J.H. Cuypers, als student artistiek gevoed en gelaafd aan de Antwerpse academie, centrum van neogotiek in België, ging na die opleiding in Nederland een prominente rol spelen. Hij werd daarbij gesteund door zijn zwager Alberdingk Thijm.(3) In de jaren veertig had de neogotiek een bescheiden functie vervuld in maar net op gang gekomen Nederlandse architectuurdiscussie, maar met het krachtige optreden van Cuypers en Thijm kreeg de neogotiek buiten de eigen kring al snel het imago van huisstijl van het herlevende katholicisme. Beiden streden voor het herstel van een aantal zorgvuldig gekozen ambachtelijke en ideële tradities. Rond 1900 was de neogotiek voor ontwerpers geen serieuze optie meer, ze verdween in een laatste eruptie, geseculariseerd en getransformeerd: de Art Nouveau, de kunst die niets met oude tradities te maken zei te hebben.


Romantische interieurkunstenaars lieten zich op het einde van de 18e eeuw inspireren door de natuur en door rustieke vormen van meubels en gebruiksvoorwerpen van het platteland, die in Engeland tot in die tijd hier en daar nog gotische vormen kenden.

Vooral het werk van de interieurarchitect Thomas Chippendale liep vooruit op de neogotiek. Vanaf het begin van de 19e eeuw verrezen in Engeland kerk- en bankgebouwen, stadhuizen en andere openbare bouwwerken in de zogenaamde Mock Tudor-stijl met spitsboogvensters, gekanteelde torens en waaiergewelven. Men ging zich steeds bewuster richten op een vormentaal van het verleden die geïnspireerd was op de rijkdom van de Britse gotiek. Het hoogtepunt hiervan is het Palace of Westminster (de Houses of Parliament) in Londen, gebouwd gedurende de jaren 1820 en 1830, de bloeitijd van het Britse wereldrijk.


Onder neogotiek (Engels: Gothic Revival) wordt een 19e-eeuwse stroming in de bouwkunst verstaan die zich geheel heeft laten inspireren door de middeleeuwse gotiek. Het is een reactie op de strakke, koele vormen van het classicisme met zijn uitgesproken rationele karakter. De neogotiek ontstond uit de romantische belangstelling voor de middeleeuwen. Daarvan meende men dat de gotiek de ultieme uiting was.


Na de val van Napoleon kreeg de neogotiek tijdens de restauratie ook navolging op het Europese vasteland. Aanvankelijk in de vorm van grootscheepse restauraties van middeleeuwse monumenten (Dom van Keulen, Notre-Dame van Parijs), maar later ook steeds meer met zelfstandige bouwwerken, zoals stationsgebouwen, ziekenhuizen, scholen en stadhuizen. In Duitsland verrezen veel neogotische burchten langs de Rijn en elders.[bron?] Architecten als Pugin en Violet-le-Duc bouwden in eigen land, maar kregen ook in het buitenland veel aandacht.


Rond 1830 ontstond een decoratieve en romantisch getinte neogotiek. Rond 1850 maakte deze plaats voor de (rationele) neogotiek van de bekende architect Pierre Cuypers. Hij nam de constructieprincipes van de middeleeuwse gotische kathedralen als uitgangspunt. Deze neogotiek werd toegepast op veel rooms-katholieke kerken die tussen 1860 en 1910 werden gebouwd. Bouwstijl die met name in de kerkbouw veel en langdurig is toegepast. Geïnspireerd op de middeleeuwse gotische voorbeelden met spitsbogen, boogfriezen, pinakels en drie- en vierpasvormen. De middeleeuwse, katholieke gotiek won in het begin van de 19e eeuw aan invloed omdat in de Franse tijd (1795-1813) de godsdienstvrijheid officieel werd ingevoerd. De katholieken konden nu hun schuilkerken vervangen door nieuwe kerken en kozen daarvoor bij voorkeur de gotische bouwstijl met de kenmerkende torenspits. Na ongeveer 1875 werd de samenhang tussen architectuur interieur en kerkaankleding sterker tot één concept.

Neo-Gotiek (1740-1880)

Eigenlijk "Neo-Gotiek". Met deze architectuurstijl (bouwstijl) wilde men de middeleeuwse gotische bouwkunst doen herleven, als reactie op het strakke, koele neo-classicisme.

Er zijn twee fasen te onderscheiden:

- Sinds ca. 1740 als begeleidend verschijnsel van de romantische beweging, met name in Engeland.

- Begin 19e eeuw voortkomende uit de liefde voor het (door het middeleeuwse gildenwezen bevorderde) ambacht, echtheid van materiaal en de eerlijkheid in constructie. In Nederland zijn vooral de neogotische katholieke kerken bekend, die in de tweede helft van de 19e eeuw na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie zijn gebouwd. Bekende architecten die bouwden in de neogotische stijl zijn P.J.H. Cuypers en A. Tepe. Praktisch, maar vooral theoretisch werd de Neo-Gotiek bestudeerd en gepropageerd door de Franse architect E. Viollet le-Duc.

Vooral in de 19e eeuw zijn er veel mengvormen geweest met andere bouwstijlen.



Tijdens de Romantiek werden name de Middeleeuwen populair, dit leidde tot de neogotische bouwstijl. In het kielzog van het neoclassicisme kwamen de romaanse en gotische bouwstijlen opnieuw tot leven. De neogotiek is deels een reactie op het neoclassicisme. Vooral in Engeland en Duitsland was het een stijl die zich afzette tegen de dominantie van het republikeinse Frankrijk. Neoclassicisme werd geassocieerd met de rationaliteit van de Verlichting en het hieruit voortgekomen geweld van de Franse Revolutie.

Charles Barry en Augustus Pugin bouwden van 1840 tot 1860 the Houses of Parliament in Londen. In dit toonaangevende neogotische gebouw is het Engelse parlement gehuisvest.

De neogotiek werd vaak gekozen voor gebouwen met een religieuze functie, zoals ook de Dom van Keulen.

De vroege neogotiek wordt in Nederland ook wel Willem II-gotiek genoemd. Deze stijl liet het neogotische karakter vooral zien in het decoratieve gebruik van spitsbogen en pinakels. De architect Pierre Cuypers paste echter ook gemetselde gewelven toe, hij wilde eerlijker materiaalgebruik en functionelere toepassing van ornamenten. Zijn contact met de Franse architect Viollet-le-Duc, die de restauratie van de Notre Dame leidde, is daarbij van invloed geweest. Cuijpers bouwde vele kerken in neogotische stijl, maar ontwierp ook het centraal station en het Rijksmuseum in Amsterdam in neorenaissance stijl.

In Nederland is ook stoomgemaal De Cruquius uit 1849 een industrieel monument in neogotische, middeleeuwse stijl.


Nederland: verspreiding en kenmerken

De Nederlandse neogotiek is te categoriseren in twee stijlen: de vroege neogotiek en de rationele neogotiek. Dit zijn twee distinctieve stijlen, die enkel met elkaar gemeen hebben dat in beide stijlen elementen uit de gotiek tot inspiratie dienden.

Vroege neogotiek

In Nederland was er aanvankelijk weinig belangstelling voor de neogotiek, allereerst omdat de katholieken geen nieuwe kerken mochten bouwen en slechts in onopvallende panden ter kerke mochten gaan.[bron?] Een belangrijke reden was verder dat Nederland sinds de 18e eeuw geen echte architecten meer had gekend en er daardoor belangrijke vaardigheden verloren waren gegaan: classicisme is er vrijwel naadloos overgegaan in neoclassicisme.[bron?]

De bouwwereld werd gedomineerd door ingenieurs, veelal van het leger en het Ministerie van Waterstaat. Door de magere economie in Nederland werd er sowieso al weinig gebouwd in die jaren, maar er was vooral ook onder potentiële opdrachtgevers weinig draagvlak. Een van die weinige opdrachtgevers was de in Engeland opgegroeide kroonprins en latere koning Willem II. Hij liet een verblijf in Tilburg bouwen (Paleis-Raadhuis) en in Den Haag een 'gotische zaal' achter het Paleis aan de Kneuterdijk alsmede een rij woningen en een kerk aan de Nassaulaan. Pas vanaf de jaren 1840 zien we een aarzelend begin van neogotisch bouwen met voornamelijk fabrieken (in Delft), stoomgemalen (rond de Haarlemmermeer), stationsgebouwen (Station Valkenburg) en watertorens. Deze vroege neogotiek wordt ook wel Willem II-gotiek genoemd. Kenmerkend voor deze stijl is dat de constructie in essentie nog steeds neoclassicistisch was en dat het neogotische vooral naar voren kwam in het decoratief gebruik van uit de gotiek overgenomen vormen als spitsbogen en pinakels. De constructieve eigenschappen van de gotiek werden nog nauwelijks bestudeerd en nog minder begrepen, reden waarom deze kerken nooit gewelven hadden, hoogstens imitatiegewelven van stro en stucwerk, waaraan de stijl een andere bijnaam dankt, stukadoorsgotiek.

Een ander belangrijk verschil met de latere neogotiek is dat de Willem II-gotiek niet gebonden is aan een bepaalde religieuze of maatschappelijke stroming. Waar de echte neogotiek bijna exclusief een rooms-katholieke stijl zou worden, werd de Willem II-gotiek toegepast bij protestantse en katholieke kerken en zelfs bij synagoges. Architecten als Theo Molkenboer, H.J. van den Brink, W.J. van Vogelpoel, en A. van Veggel werkten zowel in neoclassicistische stijl als in Willem II-gotiek en vaak ontwierpen zij zowel protestantse als katholieke kerken. De Rotterdamse Zuiderkerk, die werd verwoest in 1940, was een hoogtepunt van deze stijl. Belangrijke nog bestaande voorbeelden zijn de hervormde kerk van architect Nicolaas Kamperdijk te Zeist en de katholieke kerk De Papegaai in Amsterdam.


Rationele of echte neogotiek[bewerken | brontekst bewerken]

Pioniers[bewerken | brontekst bewerken]

Rond 1850 kwam de echte neogotiek op, toen in de provincie Limburg twee jonge architecten hun kennis van gotische constructies in de praktijk gingen brengen: Carl Weber (ook bekend onder de naam Karel Weber) en Pierre Cuypers. Weber werkte vooral in de bisdommen Roermond en 's-Hertogenbosch en was waarschijnlijk de eerste architect die een echte neogotische kerk bouwde, weliswaar door een bestaande kerk uit te breiden. Een derde pionier was Hendrik Jacobus van Tulder, die eveneens vooral in het bisdom 's-Hertogenbosch actief was. Theo Molkenboer bouwde in 1852 de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Amsterdam die ten onrechte weleens als het begin van de neogotiek in Nederland wordt beschouwd.

Pierre Cuypers[bewerken | brontekst bewerken]

Belangrijker voor de opkomst van de neogotiek is echter Pierre Cuypers. Als eerste waagde hij het om weer gemetselde gewelven toe te passen. Hij streefde naar een 'eerlijk' gebruik van bouwmateriaal (het materiaal moest zo veel mogelijk herkenbaar blijven) en een ornamentiek die betekenis had. Hij wilde geen pinakels, kantelen en spitsbogen in het wilde weg gebruiken, maar vond dat ieder ornament iets wezenlijks moest uitbeelden. Een belangrijke invloed op Cuypers is die van diens Franse vriend en geestverwant E.E. Viollet-le-Duc geweest.

Toen in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie werd hersteld, ontstond onder de katholieken een euforie die leidde tot het bouwen van vele nieuwe kerken. Mede door de geschriften van J.A. Alberdingk Thijm, Cuypers' vriend en latere zwager, werd de neogotiek de katholieke stijl bij uitstek. Men wilde van de neoclassicistische kerken af, al waren deze vaak nog maar enkele decennia oud. Voortaan werd het neoclassicisme door de katholieken als 'heidens' beschouwd.

Hoewel zowel Alberdingk Thijm als Cuypers vonden dat architectuur zich moest ontwikkelen waren zij ervan overtuigd dat er eerst een breuk in de traditie hersteld moest worden. Eerst moesten architecten zich het ambacht weer eigen maken, dat in de ogen van Alberdingk Thijm en Cuypers in de gotiek een hoogtepunt had gekend. De gotiek zagen zij als de bouwstijl uit een tijd toen de samenleving nog harmonieus was en niet werd verstoord door vreemde ideeën, pas daarna kon er van verdere evolutie sprake zijn. Hiermee werd de neogotiek de katholieke bouwstijl bij uitstek.

Protestantse neogotische kerken werden er daarna nog maar bijzonder weinig gebouwd. De hervormde kerk in Schagen, ontworpen door Johan Adrianus Gerard van der Steur, is een belangrijke en grote uitzondering, maar deze kerk maakt dan ook een onmiskenbaar onkatholieke indruk en leunt sterk tegen de neorenaissance aan.

Pierre Cuypers is altijd de belangrijkste architect van de neogotiek in Nederland gebleven. Naast meer dan honderd Rooms-katholieke kerken, waarvan de Sint-Bonifatiuskerk in Leeuwarden (zie ook: Neogotische kerken in Friesland), de Sint-Catharinakerk in Eindhoven en de Sint-Vituskerk in Hilversum wellicht de meest monumentale nog bestaande voorbeelden zijn, is ook het herbouwde kasteel de Haar in Haarzuilens een belangrijk neogotisch werk. Bovendien restaureerde Cuypers vele middeleeuwse kerken en andere monumenten in een vaak neogotische stijl, zoals de Drogenaptoren in Zutphen en de Koppelpoort in Amersfoort.

Cuypers speelde tevens een essentiële rol bij de modernisering van de neogotiek en het aanpassen van de stijl aan de eisen van de tijd, met een aantal kerken met een centraliserende opzet als belangrijkste resultaat. Belangrijk was bovendien Cuypers' invloed op zijn leerling-architecten, zoals C. Franssen, J. Kayser, J.H.H. van Groenendael en W. te Riele, waardoor de neogotiek nog lang na Cuypers' dood werd voortgezet. Waar de meeste van Cuypers' leerlingen zich met kerkenbouw bezighielden, werd een andere leerling, C.H. Peters, vooral bekend door zijn vele postkantoren in neogotische stijl.

Alfred Tepe[bewerken | brontekst bewerken]

Tegenover de kring rond Cuypers, soms ook wel Amsterdamse School genoemd (niet te verwarren met de gelijknamige Expressionistische stroming), staat het Utrechtse St. Bernulphusgilde, dat in 1869 werd opgericht en waarvan Alfred Tepe de belangrijkste architect was. Dit sterk door geestelijken gedomineerde gilde hanteerde strenge opvattingen over kerkelijke kunst, waarin vooral werd teruggegrepen op de Nederrijnse gotiek, baksteen het bouwmateriaal bij uitstek was en waarin voor vernieuwende ideeën weinig ruimte was.

Tepe werkte dan ook samen met kunstenaars uit Keulen waaronder met name ook Friedrich Wilhelm Mengelberg die door hem naar Nederland werd gehaald en zich in Utrecht vestigde met zijn atelier. Terwijl de kring rond Cuypers de inheemse gotiek uit de 15e en 16e eeuw aanvankelijk als inferieur beschouwde vergeleken met de Franse gotiek uit de 13e eeuw, en zich daar dan ook niet door liet beïnvloeden, beschouwde het St. Bernulphusgilde de Franse gotiek als te uitheems om als voorbeeld te kunnen dienen. De Nederrijnse gotiek was dan misschien wel van minder allure, zij was tenminste inheems en daarom moest de nieuwe architectonische traditie daarin haar wortels hebben om echt Nederlands te zijn.

Tepe had een bijna totale monopoliepositie in de provincie Utrecht maar was ook van groot belang in andere delen van het aartsbisdom. Cuypers zou nooit een kerk in de provincie Utrecht bouwen, na zijn afwijzing van het verzoek van de bisschop om zich in Utrecht te vestigen. In andere delen van het aartsbisdom zou hij zich vaak moeten conformeren aan de ideeën van het Gilde. Uiteindelijk zou ook Cuypers de Franse gotiek steeds meer achter zich laten en zich laten inspireren door Nederlandse varianten van de gotiek.

Petrus Johannes van Genk[bewerken | brontekst bewerken]

In het bisdom Breda was Petrus Johannes van Genk de dominante architect van nieuwe kerken. Zijn stijl staat los van die van zowel Cuypers als die van Tepe en leunde sterk op de Belgische neogotiek, waarin het gebruik van natuursteen een belangrijke rol speelde.

Na 1914[bewerken | brontekst bewerken]

Tot ongeveer 1914 bleef de neogotiek haar dominante positie behouden. Vanaf die tijd experimenteerden architecten als Joseph Cuypers (de zoon van Pierre Cuypers) en Jan Stuyt met aan het romaans ontleende vormen. Het resultaat was het neoromaans, een stijl waarin romaanse vormen werden gecombineerd met een neogotische bouwwijze. Binnen een paar jaar werd de neogotiek verdrongen. Nog tot circa 1940 wordt de neogotiek echter, hoewel steeds incidenteler, toegepast.




Kenmerken Neo-Gotiek (vaak zijn niet alle kenmerken van de Gotiek aanwezig in de Neo-Gotiek en vooral in de latere tijd is er ook vermenging met bijvoorbeeld Jugendstil)

- omhoog strevend

- rondbogen, spitsbogen

- pinakels

- hogels, kruisbloemen

- nissen

- steunberen

- (natuur)stenen harnassen

- opengewerkte balustraden e.d.

- in Nederland een wat sobere vorm van de kenmerken

Zowel de architectonische als de handwerksproducten van de Neo-Gotiek zijn lange tijd als artistiek onbelangrijk beschouwd. In de tweede helft van de 20e eeuw kwam het besef dat zij wel degelijk esthetische waarde kunnen bezitten... Dit kwam o.m. tot uiting door het feit dat in 1974 een aantal neogotische kerken op de monumentenlijst werd geplaatst.

Materialen en bouwwijzen

Voorbeelden van Romaanse architectuur in Nederland

Fases van Romaanse architectuur

Andere namen voor de Neo-Gotiek:

- Willem II Gotiek: Willem II liet zich inspireren door de Engelse neogotiek. Omdat hij veel liet bouwen, wordt zijn naam hieraan verbonden.

- Neo-Tudor-stijl: veelhoekige potloodachtige torens en steunberen, kantelen, vakwerkhuizen, wit gepleisterde delen van de gevel. (In het Engels wordt deze stijl Tudor Revival architecture of Mock Tudor genoemd.)

- Russische Pseudo-gotiek: een vrije combinatie van westerse gotiek en Moskou-barok, met veel symboliek; een voorliefde voor dunne banden in het gevelvlak, opvulling van het vlak, pastelkleuren, neigt naar suikerwerk maar toch zeer fraai (foto verderop; verg. de Russische barok).

Willem II-gotiek (1830-1860)

De door koning Willem II gepropageerde gotiek heeft als kenmerk de manier waarop de oorspronkelijk in metselwerk en natuursteen uitgevoerde constructies worden nagebootst in gips en pleisterwerk. Een belangrijk kenmerk ten opzichte van de latere neogotiek is dat gotische vormen decoratief werden toegepast en dat de gotische constructieve principes nog niet begrepen werden. De Willem II-gotiek kenmerkt zich ook door de verwerking van Engelse romantische invloeden.

Nederlandse architecten uit deze periode

Trefwoorden

Eclecticisme (1850-1880)

Bij het eclecticisme werden verschillende historische stijlen door elkaar heen gebruikt. Architecten kozen het beste van de verschillende oude stijlen voor hun gebouw. De architect Leliman introduceerde in 1860 de term ‘eklektisch’, afgeleid van het Griekse woord voor uitkiezen. De stijl werd gebruikt bij bijna alle soorten gebouwen. Zoals kantoren, kazernes, scholen en ziekenhuizen. Maar ook stations, hotels, warenhuizen en woningen. In het eclecticisme werden verschillende historische stijlen gecombineerd tot een nieuw geheel. De basis is hierbij doorgaans het neoclassicisme. Het is niet uitzonderlijk dat er ook nieuwe stijlen toe werden gevoegd, zoals chaletstijl of art-nouveau-elementen.

Neorenaissance (1870-1915)

Ontstaan

Het ontwerp voor het Centraal Station in Amsterdam (1881) werd gemaakt door Cuypers. Het was het eerste stationsgebouw in Nederland waarvan het ontwerp aan een architect werd toebedeeld, omdat het op een markante plaats in Amsterdam moest komen.

Cuijpers liet zich voor de stijl van het station inspireren door de late gotiek en de vroege renaissance. Het is ca. 306 meter lang en 30 meter diep. Twee torens accentueren het middengedeelte. Tegen het einde van de bouwperiode kwam ook het Koningspaviljoen gereed met de koninklijke wachtkamer.

Na 1880 genoot Amsterdam van een grote economische opbloei, waardoor de architectuur een nieuwe impuls kreeg. Vooral de neorenaissance was erg populair, een neostijl waarin de "Oud Hollandse stijl" van het begin van de 17de eeuw herleefde.

Ook het Rijksmuseum is door Pierre Cuypers ontworpen in neo-renaissancestijl. De bedoeling was dat 'de vormen van het gebouw zijn bestemming moesten uitdrukken'. Het museum vormt ook een stadspoort, tussen de torens is een onderdoorgang die een verbinding moest vormen tussen het centrum en het achterliggende museumplein. De torens herinnerden aan het ideaalbeeld van een harmonische gemeenschap waarin de openbare en kerkelijke gebouwen domineren.

De plattegrond van het grote, symmetrische, vrij in een tuin gelegen gebouw laat een rechthoek zien met aan weerszijden van de middenas een door drie vleugels omgeven binnenplaats. Als bouwmaterialen zijn vooral rode baksteen, graniet, kalk- en zandsteen gebruikt. De door kruisribgewelven op bundelpijlers en zuilen overdekte onderdoorgang was oorspronkelijk aan beide kanten voorzien van smeedijzeren hekken en glas, die uitzicht boden op de van glaskappen voorziene binnenplaatsen. De decoaties op het gebouw brengen de geschiedenis van Nederland in beeld.

De architect koos een stijl die bij de functie van het gebouw paste. Het Rijksmuseum moest een nationaal symbool voor het roemrijke Hollandse verleden worden, daarom koos Cuypers een bouwstijl uit de Gouden eeuw: de neorenaissance. Deze monumentale stijl moest ook in stadspanden de waardige betrouwbaarheid van de bewoners of gebruikers van het gebouw onderstrepen.

kenmerken van de Hollandse neorenaissance

  • trapgevels
  • speklagen:  horizontale lijnen in de gevel
  • kruiskozijnen
  • natuurstenen gevels
  • zadeldaken
  • zuilen, pilasters en rondbogen


Rond 1875 verscheen naast het neoclassicisme en de neogotiek een derde neostijl: de neorenaissance. Hierbij werd de architectuur uit het begin van de Gouden Eeuw (late renaissance) als voorbeeld genomen. Denk aan bakstenen gebouwen met trapgevels en speklagen. Veel voorkomende en lang toegepaste bouwstijl die in veel varianten voorkomt. De stijl grijpt terug op motieven van de renaissancebouwkunst en dan voornamelijk de Hollandse variant. Daartoe behoren onder andere de trapgevels, speklagen, de kenmerkende horizontale lijnen die de gevel in vlakken verdelen, blokken en kruiskozijnen. Ook invloeden uit de Franse bouwstijl van de Loirekastelen met rijke, natuurstenen gevels en indrukwekkende dakpartijen, of Italiaanse voorbeelden als zuilen en rondbogen.

Eigenlijk: neorenaissance (zonder hoofdletter). De Neorenaissance is de neostijl in grote delen van West-Europa aan het einde van de 19e eeuw. In ons land omvatte de neorenaissance profane architectuur en o.a. de protestantse kerkelijke bouwkunst in het laatste kwart van de 19e eeuw beheerste. De neorenaissance was in Nederland vooral geïnspireerd op de Vlaamse en Noord-Nederlandse Renaissance van het eind van de 16e eeuw, met als doel de "eigen stijl van ons land" te laten herleven.


De Beaux-Arts is een bouwstijl aan het einde van de 19de eeuw en een korte tijd in de 20e eeuw, die gedoceerd werd aan de École des Beaux-Arts in Parijs. De architectuur van de Beaux-Arts is een weelderiger uitvoering van Neo-Classicisme en Neo-Renaissance en heeft soms het bombastische van de Barok, bijvoorbeeld door gekleurd marmer, mozaïeken en reliëfs. Een voorbeeld van de Beaux-Arts is de Opéra van Garnier in Parijs (foto onderaan).

Nederland: verspreiding en kenmerken

In Amsterdam bijvoorbeeld onderging de stad na ±1880 een grote economische opbloei, waardoor er weer veel werd gebouwd en verbouwd. Hierdoor werd ook aan de architectuur een nieuwe impuls gegeven. Vooral de neorenaissance was erg populair, een neostijl waarin de oud-Hollandse stijl van het begin van de 17e eeuw herleefde. Toevallig was dat niet, aangezien de periode als een tweede Gouden Eeuw werd ervaren. Vooral veel openbare gebouwen zijn in deze periode gebouwd.

Karakteristieke elementen van de Neorenaissance zijn:

  • Symmetrie (plattegrond én gevel)
  • Wandgeleding van pilasters
  • Hardstenen banden (cordons e.d. in lichter natuursteen, of gele baksteen spekbanden in rode baksteen)
  • Decoratief beeldhouwwerk
  • Kruiskozijnen
  • Frontons boven ramen
  • Lijsten en ornamenten  
  • Ontlastingsbogen met gekleurd siermetselwerk (rondbogen, later segmentbogen)
  • Trapgevels  
  • Sierankers  
  • Medaillons (cirkelvormige versieringselementen)
  • Later: gebruik van gietijzer (overkappingen e.d.).

Materialen en bouwwijzen

Voorbeelden van Romaanse architectuur in Nederland

Fases van Romaanse architectuur

Nederlandse architecten uit deze periode

Trefwoorden

Neobarok

Ontstaan

De neobarok wilde dynamische, ruimtelijke architectuur met plastische, gewelfde gevels. Het was een rijk versierde stijl. Toepassing van concave en convexe vormen in het bouwwerk, en imponerende bouwonderdelen als koepels en ver uitstekende kroonlijsten.

In Parijs werd Opéra Garnier gebouwd. Dit theater kenmerkt de grandeur die de opera uitstraalde in de negentiende eeuw met de luxe, pracht en praal waar de burgerij zich graag mee identificeerde. Het gebouw werd in 1862 ontworpen in opdracht van Napoleon III door Charles Garnier. Hij gaf de monumentale voorgevel zeven bogen met daarboven ramen, omsloten door dubbele zuilen en zuiltjes om het verticale element te benadrukken. De gevel werd gedecoreerd met borstbeelden en allegorische voorstellingen op de hoeken: een ervan is "La Danse" van Carpeaux. De vier reliefs beelden de kunstvormen uit die bij opera gebruikt worden: poëzie, muziek, dans en theater.

Het interieur werd uitgevoerd in rood fluweel en goud, met pompeuze trappen van wit carrara marmer en een grand foyer naar voorbeeld van de spiegelzaal in Versailles. Het was een paleis voor de haute bourgeoisie waar men zich kon vermaken zoals vroeger aan het hof gebruikelijk was. Opéra Garnier werd in 1875 voltooid.



In de 19e en 20e eeuw krijgt de barok opnieuw aandacht en komt een neobarokke stijl op, een voorbeeld van historisme. Misschien wel het bekendste voorbeeld van deze neobarokke stijl is de Opéra Garnier in Parijs. In Nederland is de stijl weinig gebruikt. De architect Sybold van Ravesteyn combineerde barok onder andere met de nieuwe zakelijkheid.

De term neobarok wordt ook gebruikt voor orgels die (met name vanaf de Tweede Wereldoorlog) onder invloed van Scandinavische orgelbouwers, gebouwd worden in een aan de barok refererende stijl, als reactie op de inferieure fabrieksmatige instrumenten die rond 1900 werden gebouwd.

Nederland: verspreiding en kenmerken

Materialen en bouwwijzen

Voorbeelden van Romaanse architectuur in Nederland

Fases van Romaanse architectuur

Nederlandse architecten uit deze periode

Trefwoorden

Uitgebreid overzicht alle Neostijlen (internationaal)

Oorsprong Neostijl Omschrijving
Neostijlen die gemixt zijn Eclecticisme Bewuste samenkomst van uiteenlopende historische stijlen
Historicisme of Historisme Gemengde heroplevingen die verschillende oudere stijlen kunnen omvatten, gecombineerd met nieuwe elementen
Indo-Saraceense architectuur Heropleving van Indiase architectuur en islamitische architectuur
Mediterrane Revival-architectuur Heropleving van de Italiaanse renaissancearchitectuur en Spaanse barokke architectuur
Nieuwe Classicisme Overkoepelende term voor moderne architectuur volgens premodernistische principes
Architectuur uit de Russische Revival Algemene term voor een aantal verschillende stromingen binnen de Russische architectuur die ontstonden in het tweede kwart van de 19e eeuw
Traditionalistische School Heropleving van verschillende regionale traditionele stijlen
Lokale architectuur Overkoepelende term voor regionale architectuurtradities die door de tijdperken heen zijn voortgezet, ook gebruikt en geciteerd in revivalarchitectuur
Neostijlen op basis van de Oudheden Egyptische Revival Oud-Egyptisch
Myceense Revival Myceens
Renaissance Vroege opleving Klassieke Oudheid
Neoclassicisme Latere heropleving Klassieke Oudheid:
Griekse Revival-architectuur
Neostijlen op basis van de Middeleeuwen Neo-Byzantijns Heropleving van de Byzantijnse architectuur:
  • Bristol-Byzantijns
  • Russich-Byzantijns
  • Roemeense heropleving
  • Servo-Byzantijnse heropleving
Neoromaans Heropleving van de Romaanse architectuur:
  • Romaanse Revival-architectuur in het Verenigd Koninkrijk
  • Richardsoniaanse Romaanse stijl
Neogotiek Heropleving van de gotische architectuur:
  • Timmerman-gotiek
  • Collegiale gotiek
  • Hoog-Victoriaanse gotiek
  • Architectuur in Schotse baronstijl
  • Neo-Manueline
Neomoors Heropleving van Moorse architectuur:
  • Neo-Mudejar
Neotudor Heropleving van Tudorstijl:
  • Zwart-wit Revival-architectuur
Neostijlen op basis van de Renaissance Italianiserende architectuur
Architectuur in Palazzo-stijl Heropleving gebaseerd op het Italiaanse Palazzo
Mediterrane Revival-architectuur Heropleving van de Italiaanse renaissance-architectuur en Spaanse renaissance-architectuur
Palladiaanse Revival-architectuur Heropleving van Palladianisme
Châteauesque Heropleving van Franse renaissance-architectuur
Jacobethan Heropleving van Jacobijnse architectuur en Elizabethaanse architectuur
Stile Umbertino Heropleving van Italiaanse renaissance-architectuur
Neostijlen op basis van de Barok Dutch Revival-architectuur Heropleving van Nederlandse barokke architectuur
Spaanse Revival-architectuur Heropleving van Spaanse barokke architectuur
Edwardiaanse barokke architectuur Heropleving van Barok, uitgevoerd in Edwardiaanse stijl
Stalinistische barok Heropleving van Barok, uitgevoerd met Russische invloeden in de tijd van Stalin
Engelse barok Heropleving van Barok, uitgevoerd met Engelse invloeden
California Churrigueresque Heropleving van Churrigueresque en Mexicaanse barok
Overige neostijlen Neo Art Deco Heropleving van de Art Deco-architectuur
Cape Cod Revival Heropleving van Cape Cod
Dutch Colonial Revival-architectuur Heropleving van de Nederlandse koloniale architectuur
Georgische Revival-architectuur Heropleving van Georgische architectuur
Colonial Revival-architectuur Heropleving van de Amerikaanse koloniale architectuur
Maya Revival-architectuur Heropleving van Maya-architectuur
Architectuur in Pueblo Revival-stijl Heropleving van de traditionele architectuur van Pueblo
Spaanse koloniale heroplevingsarchitectuur Heropleving van de Spaanse koloniale architectuur
Mission Revival Style-architectuur Heropleving van de architectuur van de missies in Californië
Territoriale Revival-architectuur Heropleving van territoriale architectuur